Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·ge·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitengebouw buitengebouwen
verkleinwoord buitengebouwtje buitengebouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het buitengebouwo

  1. (bouwkunde) een klein gebouw dat naast of buiten het hoofdgebouw staat
     Normaal gesproken krijgen de veiligheidsagenten die dergelijke dure, grote woningen bewaken een garage, poolhouse of ander buitengebouw toegewezen dat gebruikt wordt als commandopost met een toilet en ruimte waar ze pauze kunnen nemen.[1]
     Bij het koetshuis neemt de heer des huizes afscheid. Hier bij de buitengebouwen nadert de voltooiing van een proces van grote volharding.[2]
     De politie gaat er vooralsnog vanuit dat het meisje nog leeft. Maar omdat ieder spoor van haar ontbreekt, hebben de autoriteiten inwoners om hulp gevraagd. „We vragen iedereen die al in schuurtjes en buitengebouwen hebben gekeken, dat nog een keer te doen”. Ondertussen zijn agenten, vrijwilligers en reddingsteams naarstig op zoek naar het verdwenen kind, onder meer met warmtebeeldapparatuur.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Toilet voor geheim agenten van gezin Ivanka Trump kost 3000 dollar per maand” (14-01-2021), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Jolanda Driesse
    “Buitenplaats Mon Plaisir: hersteld in oude luister” (1 februari 2012), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    2 oktober 2012
    “Wales in ban van grote zoektocht meisje” (2 oktober 2012), Reformatorisch Dagblad