• buf·fel·huid
enkelvoud meervoud
naamwoord buffelhuid buffelhuiden
verkleinwoord buffelhuidje buffelhuidjes

de buffelhuidv / m

  1. leer gemaakt van de huid van een buffel
     Wat kan er spannender zijn voor jonge meisjes op vakantie dan een eigen kamer? Of voor kleine jongens om in een echte indiaanse tipi te wonen? Oom Hans Olaf had een perfecte jongensdroom gebouwd, zijn geschilderde decoraties op de binnenkant van de zeildoekwanden waren waarschijnlijk perfect gereconstrueerde Sioux-kunst, hij had het zeildoek aan de buitenkant zelfs gepatineerd met mos en aarde zodat het eruitzag als buffelhuid en zwarte kruizen geschilderd waar de buffelhuiden aan elkaar zouden zijn genaaid.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Zij die dromen doden slapen nooit” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044640496