Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bud·get·be·heer·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord budgetbeheerder budgetbeheerders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de budgetbeheerderm

  1. (beroep) iemand die toeziet op de juiste besteding van ontvangen gelden
     Nadat Ferd uit de kliniek was ontslagen, duurde het weken voordat zijn normale bijstand weer werd herstart. "Ook dat gaf veel stress. Ik moest alles opnieuw aanvragen en dat was voor mij heel moeilijk, want ik wist niet wat ik moest invullen." Daardoor werd de stapel onbetaalde rekeningen alleen maar groter. Met hulp van een budgetbeheerder en de gemeente, is een deel van zijn schuld afbetaald en zijn er betaalregelingen getroffen.[1]
     Die lijken in eerste instantie betrouwbaar en leggen gedegen behandelplannen voor, maar leveren vervolgens minder of kwalitatief slechtere zorg dan afgesproken. Bij veel gevallen van fraude zijn de bedrijven budgetbeheerder en zorgverlener ineen, waardoor er weinig transparantie is.[2]
     Het gezin heeft ook hulp aangeboden gekregen van een budgetbeheerder.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Rebecca van Dam
    “'Net uit de kliniek, waren mijn schulden opgelopen tot duizenden euro's'” (Donderdag 20 mei 2021, 13:49), NOS
  2.   Weblink bron
    Tomas Riemens
    “'Zo makkelijk begin je een zorgbedrijf (en dat leidt tot fraude)'” (Zaterdag 24 maart 2018, 06:42), NOS
  3.   Weblink bron “Veel bijval voor Angolees gezin dat bbq gebruikte als kachel” (Donderdag 22 december 2016, 18:02), NOS