bruuskeren
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: bruuskeren (hulp, bestand)
Woordafbreking
- bruus·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onheus bejegenen’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- Van het Franse brusquer met het achtervoegsel -eren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bruuskeren |
bruuskeerde |
gebruuskeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bruuskeren
- overgankelijk nors en ruw bejegenen
Vertalingen
1. nors en ruw bejegenen
Gangbaarheid
- Het woord bruuskeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bruuskeren" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
69 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "bruuskeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be