Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bruis op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opbruisen

bruis (…) op

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbruisen
    • Ik bruis op. 
  2. gebiedende wijs van opbruisen
    • Bruis op! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van opbruisen
    • Bruis je op? 

Gangbaarheid