Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·brui·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opbruisen
bruiste op
opgebruist
zwak -t volledig

Werkwoord

opbruisen

  1. ergatief door vorming van uiteenspattende gasbellen in volume toenemen
    • Hij voegde wat water toe aan het poedervormige mengsel van citroenzuur en dubbelkoolzure soda en zag het opbruisen. 

Gangbaarheid

75 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be