brugboog
- brug·boog
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brugboog | brugbogen |
verkleinwoord | brugboogje | brugboogjes |
de brugboog m
- deel van de overspanning van een brug tussen twee peilers
- ▸ Toen de spelersboot voorbij was, en de voetballers alweer neerhurkten voor de volgende brugboog, bleven we nog even naar de halsgevel van ons vroegere huis staan kijken.[2]
- ▸ De Oversteek is 285 meter lang. De top van de brugboog bevindt zich 60 meter boven het wegdek. De brug gaat eind november open.[3]
- Het woord 'brugboog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Nieuwe Waalbrug op zijn plaats” (20-04-2013), NOS