bromelia
- bro·me·lia
- Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘plantensoort’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bromelia | bromelia's |
verkleinwoord | bromeliaatje | bromeliaatjes |
- (plantkunde) Bromeliaceae plant uit de familie van de Bromeliaceeën, gekenmerkt door een rozet- of kokervormige inplanting van de bladeren en waarvan verscheidene soorten als kamerplant gekweekt worden
- Het woord bromelia staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bromelia" herkend door:
65 % | van de Nederlanders; |
58 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bromelia" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bromelia op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be