• broed·ge·bied
enkelvoud meervoud
naamwoord broedgebied broedgebieden
verkleinwoord broedgebiedje broedgebiedjes

het broedgebiedo

  1. gebied waar een bepaalde vogelsoort de bevruchte eieren uitbroedt
     Het zijn van nature zeer vruchtbare gebieden, het zoete en zoute water zorgen voor een rijke voedselketen: een kraamkamer voor vissen, rust- en broedgebied voor vogels. Maar tegelijkertijd zijn de gebieden ook aantrekkelijk voor havens en industrie. En die spanning tussen natuur en economische belangen heeft in Zeeuws-Vlaanderen een soap opgeleverd die tien jaar heeft geduurd.[2]
     De kanoet legt ieder jaar een imposante reis af: duizenden kilometers van het broedgebied bij de Noordpool naar Afrika, om te overwinteren. Klimaatverandering dreigt daar een eind aan te maken: de vogel wordt er dubbel door getroffen, blijkt uit Nederlands onderzoek gepubliceerd in Science.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rachel de Meijer
    “Spandoeken gaan in brand, Hedwigepolder komt onder water” (Zaterdag 26 mei 2018, 07:15), NOS
  3.   Weblink bron “Kanoet dubbel slachtoffer van klimaatverandering” (Vrijdag 13 mei 2016, 05:14), NOS