• Samenstelling van de IJslandse woorden brjóta en af
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
brjóta af braut af brutum af brotið af
sterke
verbuiging
volledig

brjóta af

  1. afbreken