• bril·len·doek
enkelvoud meervoud
naamwoord brillendoek brillendoeken
verkleinwoord brillendoekje brillendoekjes

de brillendoekm

  1. zacht doekje waarmee men brillenglazen kan reinigen
     `Dank je, Elza, ik heb een brillendoekje bij me.'Uit zijn borstzak viste hij een paars fluwelen lapje stof, waarmee hij zijn glazen schoonwreef. Hij zette zijn bril weer op en knikte. 'We missen je in de klas, Elza.'[1]
     De toegenomen reinigingsdrift beperkt zich niet tot ons lichaam. Vorig jaar gaven we per huishouden 105 euro uit aan het schoonmaken van onze kleding, de vaat en ons huis. Dat wordt elk jaar meer. We wijzen in dit verband slechts even op het ontzagwekkende aanbod van doekjes. Inderdaad, dóekjes. Microvezeldoekjes, intieme doekjes, billendoekjes, brillendoekjes, lotiondoekjes, snoetenpoetsers, removerdoekjes, glasdoekjes en vloerdoekjes.[2]
  1. Carla de Jong
    “Geheim leven” (2019), Ambo Anthos, ISBN 9789026346132
  2.   Weblink bron
    Geschreven door:Mark Traa
    “De zeepgeneratie” (25/11/2011), HP de Tijd