Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • breng voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorbrengen

breng (...) voor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbrengen
    • Ik breng voor. 
  2. gebiedende wijs van voorbrengen
    • Breng voor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbrengen
    • Breng je voor? 

Gangbaarheid