Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brand·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbranden

brandden (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afbranden
    • Wij brandden af. 
    • Jullie brandden af. 
    • Zij brandden af. 

Gangbaarheid