braakte uit
- Geluid: braakte uit (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbraktə ˈœyt / (3 lettergrepen)
- braak·te uit
vervoeging van |
---|
uitbraken |
braakte (…) uit
- enkelvoud verleden tijd van uitbraken
- Ik braakte uit.
- Jij braakte uit.
- Hij, zij, het braakte uit.
- Ik braakte uit.
- Het woord braakte uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.