bovenlichaam
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bo·ven·li·chaam
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boven en lichaam
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bovenlichaam | bovenlichamen |
verkleinwoord | bovenlichaampje | bovenlichaampjes |
Zelfstandig naamwoord
bovenlichaam o
- eigenlijk de bovenste helft van het lichaam (dus boven de navel) meestal het deel van het lichaam boven de heupen
- Een trui en een bloes zijn kledingstukken voor het bovenlichaam
- ▸ Hij boog zijn bovenlichaam naar rechts, zodat hij toch een glimp op kon vangen van hetgeen er zich vlak bij de rand afspeelde.[1]
- ▸ Hij kroop snel in bed toen hij hoorde hoe het water werd uitgezet en legde de deken en het laken zo neer dat ze zijn bovenlichaam tot iets onder zijn navel ontblootten.[2]
Gangbaarheid
- Het woord bovenlichaam staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "bovenlichaam" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Suzanne Vermeer “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer) “Blauwe ster” (2016), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628265
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be