Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ven·buur·man
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenbuurman bovenbuurmannen
bovenbuurlieden
bovenbuurlui
verkleinwoord bovenbuurmannetje bovenbuurmannetjes

Zelfstandig naamwoord

de bovenbuurmanm

  1. de buurman die boven jezelf woont
    • De bovenbuurmannen stampten hard op de grond toen wij een feestje gaven waarbij veel lawaai werd gemaakt, toen hebben we ze ook maar op het feestje uitgenodigd. 

Gangbaarheid