• bouw·op·ga·ve
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwopgave bouwopgaven
verkleinwoord

de bouwopgavev / m

  1. dat wat nodig om te bouwen; dat wat eigenlijk gebouwd zou moeten worden om te voldoen aan de vraag
     Wethouder Frans Veltman heeft er alle vertrouwen in. "Het is een project van nationaal belang. We hebben een enorme bouwopgave in Nederland en daar zijn wij ook onderdeel van. We hebben dat industriezand hard nodig, ook hier natuurlijk. En het proces dat we hebben doorlopen was zorgvuldig, dat heeft de minister ook bevestigd."[1]
     Het is druk en het is bovendien moeilijk extra personeel te krijgen. Dat is volgens Oomen een echt probleem: er is een enorme bouwopgave en de wens om de markt stabiel te houden, maar er zijn te weinig mensen.[2]
     "Er is een grote nieuwe bouwopgave nodig om onze naoorlogse woonwijken om te bouwen voor wijken die meer ouderenvriendelijk zijn." De naoorlogse wijken zijn gebouwd voor grote gezinnen, terwijl 40 procent van de huishoudens op dit moment bestaat uit alleenstaanden. Daarmee zijn veel woningen te groot.[3]


  1.   Weblink bron
    Yfke Nijland en Piet de Blaauw
    “Strijd rond zandwinning in IJsselmeer: 'Van natuurgebied naar industrieterrein'” (Zaterdag 26 januari 2019, 16:28), NOS
  2.   Weblink bron “Rutte's drie steunpilaren willen vaart maken en vertrouwen terugwinnen” (Dinsdag 18 september 2018, 15:02), NOS
  3.   Weblink bron “'Woonwijken nog lang niet klaar voor vergrijzing'” (Maandag 5 februari 2018, 19:48), NOS