Nederlands

 
oude meelfabriek omgeven door bouwhek
Uitspraak
Woordafbreking
  • bouw·hek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bouwhek bouwhekken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bouwheko

  1. een tijdelijk hek dat een bouwterrein afschermt
    • Vraagje aan dezelfde gemeente: op de hoek van Laaressingel-Oldenzaalsestraat staat al jaren een bouwhek om een braakliggend terrein. Aan het hek hangen borden. Iedere Enschedeër kan de naam van de aannemer inmiddels dromen. Is daar ook een vergunning voor aangevraagd? [1] 
    • Al enkele maanden ligt de bouw van een nieuwe supermarkt in Stokhorst weer stil. Er zijn honderd palen geboord, waarna de bouwput onaangeroerd is gebleven. Het bewuste terrein pal voor appartementencomplex Hortensiastaete is afgeschermd door een bouwhek. [2] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen