• bo·ta·ni·ca
enkelvoud meervoud
naamwoord botanica botanica's
botanicae
verkleinwoord

de botanicav

  1. (beroep) vrouwelijke vorm van botanicus
94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be