bosgeus
- bos·geus
- samenstelling van bos en geus [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bosgeus | bosgeuzen |
verkleinwoord | - | - |
de bosgeus m
- (geschiedenis) lid van de benden niet-katholieken, die de bossen in gevlucht waren, om aan vervolging door Alva te ontkomen
- Het woord bosgeus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bosgeus" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be