Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bor·stel af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afborstelen

borstel af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afborstelen
    • Ik borstel af. 
  2. gebiedende wijs van afborstelen
    • Borstel af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afborstelen
    • Borstel je af? 


Gangbaarheid