bonket
- bon·ket
- afgeleid van bonk zn "groot bot" met het achtervoegsel -et, vermoedelijk omdat knikkers ooit van botten werden gemaakt [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonket | bonketten |
verkleinwoord | - | - |
- grote knikker
- Sarah van den Vondel zingt, en speelt
‘met bikkel en bonket’.
Nog klinkt, om 't kind dat spelende verdween,
het vaderlijk geween. [3]
- Sarah van den Vondel zingt, en speelt
- Het woord bonket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonket" herkend door:
6 % | van de Nederlanders; |
11 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ bonket op website: Etymologiebank.nl
- ↑ D'haen, C. de"Verjaringsvers voor Anna-Livia" in: Nieuw Vlaams Tijdschrift. jrg. 13 nr. 8 (1959) Uitgeverij Ontwikkeling, Antwerpen; p. 875; geraadpleegd 2018-12-16
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be