bonker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bon·ker
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van bonken met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonker | bonkers |
verkleinwoord | bonkertje | bonkertjes |
Zelfstandig naamwoord
de bonker m
- (beroep) iemand die de onbruikbare toplaag van het veen afbonkt
Gangbaarheid
- Het woord bonker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonker" herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
53 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be