boeie
- boeie
- tw: ironische verwijzing naar boeien ww
- ww: boei ww met de uitgang -e
- zn: oude uitspraakvariant [1] [2]
boeie
- (informeel) uitroep die gebrek aan belangstelling uitdrukt
- Boeie, jongen!
- ▸ Ze hoopt vurig dat het haarzelf nooit is overkomen: dat zij als enige iets niet wist. Maar ja, dan wist ze het toch niet dus: boeie![3]
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
vervoeging van |
---|
boeien |
boeie
- aanvoegende wijs van boeien
- ▸ Vaar voort! Geen dampkring boeie u thans,
doorstreef de blauw-saffieren trans,
en ding naar meer dan aardse palmen![4]
- ▸ Vaar voort! Geen dampkring boeie u thans,
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
- (verouderd) kluister voor hand of voet
- ▸ Welaan, wie zal den stroom beteugelen,
die breken wilt dóór boeie en band?
Wie kort het Volk zijn' vrije vleugelen?
Wie temt het jonge Vlanderland?[5]
- ▸ Welaan, wie zal den stroom beteugelen,
- (verouderd) (scheepvaart) drijvend en verankerd voorwerp om de vaargeul aan te geven
- boei (uitspraakvariant)
- Het woord boeie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Kasper van Kooten“Karakters: cabaroman” (2014), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, ISBN 9021449935, hfst. Elize
- ↑ Weblink bron Willem Bilderdijk (ed. Peter van Zonneveld).“Leven, ach! Wat zijt gij toch? : De dichter” (2006), Athenaeum / Polak & Van Gennep, Amsterdam, ISBN 9025303307, p. 74 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren
- ↑ Weblink bron Guido Gezelle (ed. Frank Baur)“Dichtwerken. Deel 2. : Het Vlaamsche volk”, 3e druk (1949), Veen, Amsterdam, p. 617 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren