boeh
- boeh
- klanknabootsing [1]; vergelijk ook boehoe als weergave van huilen en poeh dat spot of verbazing uitdrukt
boeh!
- uitroep om afkeuring aan te geven
- ‘Lelijk haar is 't,’ plaagt het ventje. ‘Melkboeren-hondehaar. - Een witkop ben ie. Boeh, lelijke witkop! [2]
- uitroep om iemand aan het schrikken te maken
- Zij zwaaiden met de armen en riepen zoiets als ‘boeh!’ om de boze geesten, die hun pad konden kruisen, te verjagen. [3]
- loeiende geluid van een koe
- Je hoort er geen verkeer. (…) Alleen zo af en toe boeh... boeh. Koeien. [4]
1. zie: boe
- Het woord 'boeh' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Vries, A. deBartje zoekt het geluk. (1940) G.F. Callenbach, Nijkerk; p. 109; geraadpleegd 2017-08-22
- ↑ Algra, A. & H. AlgraDispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 5. 8e druk (1978) Uitgeverij T. Wever, Franeker; p. 220; geraadpleegd 2017-08-22
- ↑ Wolkers, J."Wegens sterfgeval gesloten. Comedia della morte" in: Tirade. jrg. 6 nr. 72 (december 1962) G.A. van Oorschot, Amsterdam; p. 687; geraadpleegd 2017-08-22