bobbeling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bob·be·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bobbeling | bobbelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de bobbeling v
- opborreling, opbruising
- ronde zwelling
Gangbaarheid
- Het woord 'bobbeling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bobbeling" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be