blootgeven/vervoeging

vervoeging van het Nederlandse werkwoord zich blootgeven
tegenwoordige tijd					verleden tijd				toekomende tijd
enkelvoud			meervoud		enkelvoud		meervoud		enkelvoud		meervoud
1	ik	geef me bloot (bijzin) me blootgeef	wij, we	geven ons bloot (bijzin) ons blootgeven	ik	gaf me bloot (bijzin) me blootgaf	wij, we	gaven ons bloot (bijzin) ons blootgaven	ik	zal me blootgeven	wij, we	zullen ons blootgeven
2	jij, je	geeft je bloot (bijzin) je blootgeeft	jullie	geven je bloot (bijzin) je blootgeven	jij, je	gaf je bloot (bijzin) je blootgaf	jullie	gaven je bloot (bijzin) je blootgaven	jij, je	zal, zult je blootgeven	jullie	zullen je blootgeven
	u	geeft zich/u bloot (bijzin) zich/u blootgeeft	u	geeft zich/u bloot (bijzin) zich/u blootgeeft	u	gaf zich/u bloot (bijzin) zich/u blootgaf	u	gaf zich/u bloot (bijzin) zich/u blootgaf	u	zult zich/u blootgeven	u	zult zich/u blootgeven
	gij, ge	geeft u bloot (bijzin) u blootgeeft	gij, ge, gijlieden	geeft u bloot (bijzin) u blootgeeft	gij, ge	gaaft u bloot (bijzin) u blootgaaft	gij, ge, gijlieden	gaaft u bloot (bijzin) u blootgaaft	gij, ge	zult u blootgeven	gij, ge gijlieden	zult u blootgeven
3	hij, zij, het	geeft zich bloot (bijzin) zich blootgeeft	zij, ze	geven zich bloot (bijzin) zich blootgeven	hij, zij, het	gaf zich bloot (bijzin) zich blootgaf	zij, ze	gaven zich bloot (bijzin) zich blootgaven	hij, zij, het	zal zich blootgeven	zij, ze	zullen zich blootgeven
onvoltooid deelwoord				voltooide tijd			gebiedende wijs			aanvoegende wijs
zich blootgevend				zich blootgegeven hebben			geef u/je bloot, geeft je bloot			geve zich bloot (bijzin) zich blootgeve