• geef
enkelvoud meervoud
naamwoord geef -
verkleinwoord - -

de geefm

  1. te ~ (vrijwel) kosteloos
    • Dat is zo goedkoop, dat is te geef! 
vervoeging van
geven

geef

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geven
    • Ik geef. 
  2. gebiedende wijs van geven
    • Geef! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geven
    • Geef je?