• blin·den·in·sti·tuut
enkelvoud meervoud
naamwoord blindeninstituut blindeninstituten
verkleinwoord

het blindeninstituuto

  1. (medisch) organisatie die mensen met een sterk verminderd zicht ondersteunt
     Naast Batiz staan twee stoeltjes klaar, met dekens. Ze zijn van Cara van der Grient (68) en haar zoon Thau Zhou (33) uit Nieuwkuijk. Ze waren al om 04.15 uur in Tilburg. "Volgens mij waren we de eerste", lacht Van der Grient. "Mijn zoon heeft in 2004 Beatrix een hand gegeven bij het Blindeninstituut en is ervan overtuigd dat hij nu de hand van de koning kan schudden."[2]
     De Inspectie voor de Gezondheidszorg onderzoekt twee sterfgevallen in blindeninstituut Bartimeus in Doorn. Verontruste medewerkers denken dat de dood van de bewoners een gevolg is van de bezuinigingen. Daardoor zou het toezicht op de vaak meervoudig gehandicapte patiënten tekort schieten.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Anneloes Prins
    “Midden in de nacht opstaan voor (hopelijk) een hand van de koning” (Donderdag 27 april 2017, 12:31), NOS
  3.   Weblink bron “Onderzoek naar sterfgevallen blindeninstituut” (Donderdag 8 november 2012, 20:40), NOS