Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blik·te te·rug
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
terugblikken

blikte (…) terug

  1. enkelvoud verleden tijd van terugblikken
    • Ik blikte terug. 
    • Jij blikte terug. 
    • Hij, zij, het blikte terug. 

Gangbaarheid