blikkeren
- blik·ke·ren
- In de betekenis van ‘flikkeren’ voor het eerst aangetroffen in 1605 [1]
- frequentatief gevormd uit blikken "schitteren" met het achtervoegsel -er
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blikkeren |
blikkerde |
geblikkerd |
zwak -d | volledig |
blikkeren
- flikkeren, licht van snel afwisselende sterkte afgeven
- Het woord blikkeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blikkeren" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
35 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "blikkeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be