Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blijf voor
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
voorblijven

blijf (...) voor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorblijven
    • Ik blijf voor. 
  2. gebiedende wijs van voorblijven
    • Blijf voor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorblijven
    • Blijf je voor? 

Gangbaarheid