blabla
- bla·bla
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezwam’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1964 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | blabla | - |
verkleinwoord | - | - |
de blabla m
- uitingen zonder veel zeggingskracht
- Ga toch weg met je blabla!
- ▸ Bij de eerste boetiek zat maatje 38 net te strak, daarna een 40 geprobeerd, maar dat model beviel weer niet. Door naar de volgende winkel, blabla.[2]
- Het woord blabla staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blabla" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "blabla" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be