Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bio·chip
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van chip met het voorvoegsel bio-
enkelvoud meervoud
naamwoord biochip biochips
verkleinwoord biochipje biochipjes

Zelfstandig naamwoord

de biochipm

  1. (landbouw) (inwendig aangebrachte) chip die identiteitsgegevens van de drager bevat
  2. (informatica) chip die biochemische processen meet en/of bestuurt

Gangbaarheid