bintje
- bint·je
- [1] bint zn met het achtervoegsel -je
- [2] eponiem, vernoemd naar een leerlinge, Bintsje Jansma (vernederlandst tot Bintje Jansma) door de Friese schoolmeester en aardappelteler Kornelis Lieuwes de Vries, voor het eerst aangetroffen in het jaar 1905 [1] [2]
het bintje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bint
- (landbouw) aardappelvariëteit, Solanum tuberosum
- Het woord bintje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bintje" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ bintje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "bintje" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be