binnentrekken
- bin·nen·trek·ken
- samenstelling van binnen en trekken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
binnentrekken |
trok binnen |
binnengetrokken |
klasse 3 | volledig |
binnentrekken
- ergatief een bepaald gebied betreden, gewoonlijk met de bedoeling er zich te vestigen
- Bij de jaarwisseling van 406/407 zijn een groot aantal Germanen over de Rijn het Romeinse Rijk binnengetrokken.
- Het woord binnentrekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.