Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bin·nen·drin·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord binnendringer binnendringers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de binnendringerm

  1. iemand die ergens binnengaat wij hij of zij eigenlijk niet thuishoort
     Politie onderzoekt mogelijke video van binnendringer Windsor Castle[2]
     De 45-jarige man, die al twintig jaar werkt op een kleuterschool in een noordelijke buitenwijk van Parijs, zei dat een aanvaller met een bivakmuts voor het begin van de les zijn klas binnenkwam. Hij zou in de halsstreek zijn gestoken door de binnendringer, die riep dat dit een waarschuwing van Islamitische Staat was.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Politie onderzoekt mogelijke video van binnendringer Windsor Castle” (Maandag 27 december 2021, 13:16), NOS
  3.   Weblink bron “Franse onderwijzer verzon IS-aanval” (Maandag 14 december 2015, 17:09), NOS