• bij·stor·ting
enkelvoud meervoud
naamwoord bijstorting bijstortingen
verkleinwoord

de bijstortingv

  1. de keer dat met iets toevoegt aan iets dat al bestaat; dat wat bij iets toevoegt
     Zowel een loonsverhoging als een bijstorting in het pensioenfonds van de piloten noemt hij onverantwoord. "Het gaat beter ten opzichte van wat het was", zegt Elbers, om eraan toe te voegen: "Maar dat is ook hard nodig."[1]
     De bank heeft bovendien tegen ongunstiger voorwaarden het geld aan Vestia geleend en vraagt nu om bijstorting of extra garanties. Dat aanzuiveren heeft betrekking op de lagere marktwaarde van die derivaten, maar soms ook op de leencontracten of het onderpand waarvoor de lening is verstrekt.[2]


  1.   Weblink bron “KLM-topman: geen ruimte voor loonstijging en pensioenstorting” (Dinsdag 30 augustus 2016, 20:29), NOS
  2.   Weblink bron “Derivaten pijnpunt voor Vestia” (Donderdag 2 februari 2012, 10:28), NOS