bijlenen
- bij·le·nen
- samenstelling van bij bw en lenen ww
bijlenen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bijlenen |
leende bij |
bijgeleend |
zwak -d | volledig |
- extra geld lenen boven datgene wat al geleend is of wat men al bezit
- Ook is er geen bank gemaakt van het noodfonds, zodat het onbeperkt geld zou kunnen bijlenen bij de Europese Centrale Bank. [1]
- Dat verschil moeten ze nu bijlenen in het buitenland en dat is altijd risicovoller en duurder dan als ze door Nederlandse pensioenfondsen worden geholpen. [2]
- Het afschaffen van de basisbeurs scheelt thuiswonende studenten over de gehele studieduur gemiddeld 5000 euro en uitwonende studenten 13.000 euro. Het CPB verwacht echter niet dat studenten dit hele bedrag gaan bijlenen, maar dat een deel van de kosten bijvoorbeeld zal worden opgevangen door de ouders of door inkomsten uit bijbaantjes. [3]
- Het woord bijlenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bijlenen" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Tubantia Pieter Sabel 27-10-11 Ook na akkoord blijft nog veel onzeker in Europa
- ↑ Tubantia 12-03-13 Dijsselbloem enthousiast over hypotheekplan
- ↑ Tubantia 07-06-13 Gemiddelde studieschuld stijgt met 6000 euro
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be