• bij·een·blij·ven

bijeenblijven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bijeenblijven
bleef bijeen
bijeengebleven
klasse 1 volledig
  1. bij elkaar blijven
     De huidige generatie blijft normaal gesproken wel bijeen. De meeste spelers werden geboren in Servië of de Republika Srpska, de Servische Republiek, deel van Bosnië en Herzegovina, en het merendeel speelt ook nog gewoon in de Servische competitie. Ze zullen als gevolg van hun status als wereldkampioen uitwaaieren over Europa, maar komen weer bijeen voor Servië, op naar nieuwe successen.[2]
     Op sociale media durven gepensioneerden wel openlijk kritiek te uiten tegen Schaap. "Hij zal wel de opdracht hebben gekregen om de hechte cultuur binnen ons mooie korps aan te pakken en een angstcultuur te kweken", zegt een brandweerman die al een paar jaar met pensioen is. "Ik hoop dat we met z'n allen bijeenblijven en een vuist vormen."[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Wereldtitel jeugdteam geeft Servië hoop” (Dinsdag 23 juni 2015, 22:30), NOS
  3.   Weblink bron “Wat is er aan de hand bij de Amsterdamse brandweer?” (Dinsdag 17 juli 2018, 15:30), NOS