Nederlands

 
preekstoel met bijbellezenaar
Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·bel·le·ze·naar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van bijbellezen met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord bijbellezenaar bijbellezenaars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de bijbellezenaarm

  1. standaard met een schuinoppervlak waarop een bijbel kan liggen hierdoor kan ze staande makkelijk de bijbel (voor)lezen
    •  
Synoniemen

Gangbaarheid