• bied·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord biedster biedsters
verkleinwoord biedstertje biedstertjes

de biedsterv

  1. (economie) vrouw die een bod heeft uitgebracht
    • "Ik wist van niks. Ik heb drie maanden vol spanning zitten wachten en de gemeente heeft mij hier niet over ingelicht. Ik voel mij als kleine ondernemer niet echt serieus genomen”, vertelt hij. Wat blijkt: de bewuste brieven met daarin de afwijzing van de gemeente Berkelland zijn zoekgeraakt, en dus niet verzonden naar Van den Heuvel en de tweede biedster Pierette Kluivers. [1] 
    • De pastorie van de Sint-Gillisparochie in Kumtich is openbaar verkocht. De hoogste biedster, van 510.000 euro, zag het pand aan haar neus voorbijgaan. [2] 
90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]