• bi·bit
  • Uit Maleis bibit[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bibit bibits
verkleinwoord

bibit m, o

  1. zaailing; jonge aanplant van rijst
    • De regen valt iederen middag rijkelijk neer; de bevolking is druk bezig met het bewerken der sawahs en het planten van bibit[2]