• be·zwe·rend
vervoeging van: bezweren
verbogen vorm: bezwerende

bezwerend

  1. onvoltooid deelwoord van bezweren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bezwerend bezwerender bezwerendst
verbogen bezwerende bezwerendere bezwerendste
partitief bezwerends bezwerenders -

bezwerend

  1. van een handeling dat ze zou beschermen tegen het kwaad
    • Wallenda begon even over half 7 zondagavond (plaatselijke tijd) aan zijn waagstuk, dat via Discovery Channel live over de hele wereld was te volgen. Tijdens de oversteek getuigde Wallenda, die via een microfoon was te horen en in contact stond met zijn vader op de kant, voortdurend op bezwerende toon van zijn liefde voor Jezus. [1] 
    • Met bezwerende armgebaren naar het legioen en een sip gezicht dook de aanvalsleider van Feyenoord een tikje beschaamd de catacomben in. [2]