Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·zit·te·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bezitterig bezitteriger bezitterigst
verbogen bezitterige bezitterigere bezitterigste
partitief bezitterigs bezitterigers -

Bijvoeglijk naamwoord

bezitterig

  1. van een persoon dat hij graag dingen of mensen bezit
    • De man deed nogal bezitterig over zijn vrouw. 
     Zij vroeg zich af waarom zij toch altijd drama’s aantrok: zo complex was ze toch niet? Ze vond kerels vaak veel te bezitterig.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be