bevoogden
- be·voog·den
bevoogden [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bevoogden |
bevoogdde |
bevoogd |
zwak -d | volledig |
- iemand die niet voor zichzelf kan opkomen besturen zonder inspraak van die persoon maar wel 'ten gunste' van die persoon, meestal gebruikt in situaties waarin de bevoogde persoon juist heel goed voor zich zelf kan opkomen
- En nu we het toch over integratie hebben: je brief arriveerde aan de vooravond van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer over de inburgering. Daarin wordt opnieuw het falen aangetoond van de top-down benadering die in Nederland de afgelopen jaren is toegepast. Volgens mij is het dan ook hoog tijd om de integratie over een andere boeg te gooien. Niet bevoogden, maar stimuleren om op eigen kracht deelgenoot te worden van de samenleving.[2]
- Het woord bevoogden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bevoogden" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Tom Zwart 26 januari 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be