bedillen
- be·dil·len
- In de betekenis van ‘bevitten, beredderen’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- afgeleid van dillen met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bedillen |
bedilde |
bedild |
zwak -d | volledig |
bedillen [3]
- overgankelijk op een bemoeizuchtige manier voor een ander regelen
- (verouderd) gezochte kritiek leveren
- [2] vitten
- Het woord bedillen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bedillen" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bedillen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bedillen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be