• be·vloe·ren

bevloeren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bevloeren
bevloerde
bevloerd
zwak -d volledig
  1. met een houten of stenen vloer bedekken
    • Nu bleek echter, dat de grafkelders zonder eenige regelmaat waren aangelegd; dat die, waarnaar ik zocht, dus niet was aan te wijzen; en dat over 't geheel bij vroegere verbouwingen der kerk of bij het op nieuw bevloeren daarvan ruw was te werk gegaan. [2] 
61 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Daniël Veegens (1884)– [tijdschrift] Gids, De Oldenbarnevelts graf.
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be