beulen
- beu·len
de beulen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord beul
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beulen |
beulde |
gebeuld |
zwak -d | volledig |
beulen
- hard werken
- ...en dat alles in het Land beulde voor de menigvuldige zendelingen van een ſchrikbewind... [2]
- Het woord beulen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beulen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ beulen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Appelius, Jean H. (1801). De Staatsomwenteling van 1795, p. 5. Uitg.: Du Mortier en Zoon.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be