Nederlands

 
beukenhaag
Uitspraak
Woordafbreking
  • beu·ken·haag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord beukenhaag beukenhagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de beukenhaagv / m

  1. (plantkunde) een haag van dicht bij elkaar geplante beukenboompjes Fagus sylvatica  
     Bladverliezende planten en struiken mag je wel snoeien. ,,Een beukenhaag van 2 meter naar 1 meter inkorten, dat kun je nu perfect doen’’, vertelt de hovenier. ,,Omdat er nu geen blad aan deze bomen zit, kun je precies zien wat je doet. Hetzelfde geldt voor een ligusterhaag.[2]
  2. (plantkunde) een haag van dicht bij elkaar geplante haagbeuken Carpinus betulus  

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Naomi Defoer
    “Je tuin is in de war door warm februariweer: deze klusjes kun je nu al doen” (17-02-2024), Tubantia